Skip to main content
Skip table of contents

Richtlijnen voor het invullen van de doodsoorzaken (model IIIC)

Hoe vul ik de doodsoorzaken op een juiste manier in?

Deel 1

Vul in deel I de rechtstreeks gerelateerde doodsoorzaken in de juiste volgorde in: 

  • Noteer bovenaan (a) de ziekte of aandoening die rechtstreeks de dood tot gevolg had 

  • Eén of meerdere tussenliggende oorzaken nadien 

  • En als laatste de ziekte of oorzaak die aan het overlijden ten grondslag ligt (onderliggende of oorspronkelijke doodsoorzaak). Deze zal in de 1e plaats weerhouden worden. 

Deel 2

In deel II horen de aandoeningen die niet rechtstreeks de dood veroorzaakten, maar daartoe hebben bijgedragen. 

  • Bij duur wordt een tijdsinterval (bij benadering) ingevuld tussen het begin van de ziekte/aandoening en het overlijden. Selecteer de juiste tijdseenheid (minuten, uren, dagen, weken, maanden of jaren). 

  • Gebruik voldoende specifieke omschrijvingen. We geven hiervoor onderstaande richtlijnen mee: 

    • Vermijd termen die louter symptomen aanduiden zonder vermelding van de onderliggende aandoening (bv. hartstilstand, koorts, decompensatie, shock).

    • Vermeld bijkomende inlichtingen zoals de reden van sepsis of aspiratie, lokalisatie infarct, spontaan of traumatisch hersenhematoom.

    • Vermijd afkortingen. 

Bij een natuurlijke oorzaak

  • Bij een neoplasma of tumor: de aard (maligne, benigne, niet onderzocht), primair of metastase, de lokalisatie.

  • Bij een heelkundige ingreep of behandeling: de indicatie, de postoperatieve complicaties en de tijdspanne tussen operatie en complicaties.

  • Bij euthanasie: euthanasie is de onmiddellijke doodsoorzaak (a). De onderliggende doodsoorzaak (laatst opgegeven) is een pathologie (kanker, ...).  

Bij een niet-natuurlijke oorzaak

  • Bij een heelkundige ingreep of behandeling: de indicatie, de postoperatieve complicaties en de tijdspanne tussen operatie en complicaties. 

  • Bij een intoxicatie: de naam van het geneesmiddel, de drug(s) of andere toxische stof(fen) en of er sprake was van verslaving. 

  • Bij een verkeersongeval: het vervoermiddel en de situatie van de overleden weggebruiker: bv. voetganger, fietser, bestuurder van vrachtwagen, passagier van een personenwagen.

  • Bij een ander ongeval: de plaats en aard van het gebeuren: bv. val van trap, woningbrand, werkongeval.

  • Bij doding en zelfdoding: de plaats en de wijze waarop de persoon stierf: bv. ophanging, intoxicatie door medicatie, verdrinking. Indien gekend eventueel bijkomende factoren zoals depressie, partnergeweld, overlijden partner of jobverlies. 

JavaScript errors detected

Please note, these errors can depend on your browser setup.

If this problem persists, please contact our support.